J. Van Damme
Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen
1990
This article by Jan Van Damme on panel makers and their marks was published in 1990 in the ‘Jaarboek’ of the Royal Museum of Fine Arts of Antwerp. It is well deserving a translation into English in order to make it accessible to a wider audience of scholars and art lovers. We are grateful to the author as well as to Prof. Dr. Manfred Sellink, General Director of the Antwerp museum, for their support in giving us permission to publish it.
Although dating from almost thirty years ago, Van Damme’s contribution remains as ground breaking as it was then and the most authoritative article on the subject . Moreover, it illustrates in an exemplary way the effectiveness of that sort of multidisciplinary approach that is also key to the Jordaens Van Dyck Panel Paintings Project. Indeed, Van Damme has a hands-on approach to the artwork as a material object: he studies it with the eye of a detective, looking for those minute details on the backside of the wooden support that only such material study on the spot can reveal. And he combines this painstaking analysis with a wide-ranged and in-depth study of primary archival sources to which he has direct access as a native speaker.
To read the translated version, including addenda and corrigenda, click here …
To download a photocopy of the original text in a PDF file, click here …
Please note that the text below has been digitized using optical character recognition (OCR). Because of the age and condition of the paper document, the OCR might not have recognized certain characters and words correctly. Please keep this in mind when quoting from the electronic text. Always refer to the photographic document, available through the link above, for the correct text.
Meesters
Niet geïdentificeerde meesters
J. Van Damme
«Audio etiam, Antwerpiae, & alibi, ubi fracta per sectarios Altaria, iterum, Deó nobis propitià, erecta sunt, reriotes in Alteribus poni Statuas Sanctorum: ctebriores vero depictas Tabulas; idque non aliam ob causam, quàm, quàd plus artificii dicatur esse in illis Picturis, quàm in Stetuis» schreef anno 1594 Johannes Molanus.1 Hij wees daarmee terecht op een onmiskenbare evolutie die, weliswaar vroeger ingezet, na de beeldenstormerij het uitzicht van menig kerkinterieur grondig wijzigde. Het St.-Annaretabel (1509) en dat van de Nood Gods (1508-11) door Quinten Metsijs mogen volstaan als illustere voorbeelden. Exemplarisch is ook de herinrichting van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk na de brand die er in 1533 woedde, met onder meer de Val der Engelen van Frans Floris (1554).2 Nog voor de beeldenstorm van 1566 was de eens zo belangrijke productie van gesneden retabels in Antwerpen uitgebloeid.
Dat die verschuiving naar het geschilderde retabel de beeldsnijders niet ten goede kwam spreekt voor zichzelf, maar ook voor hun toeleveranciers, waaronder de bakmakers, bleven de gevolgen niet uit. Vanaf ca. 1500 hadden de bakmakers als gespecialiseerde vaklui hun diensten aangeboden aan beeldsnijders die de bakken waarin hun beeldengroepen opgesteld werden niet zelf wensten of konden vervaardigen. Na het stilvallen van de vraag naar gesneden retabels lag een nieuw werkterrein evenwel voor de hand. De schilders bleven op de bakmakers beroep doen voor het leveren van houten panelen, of naar de eigentijdse terminologie taferelen, en lijsten. Ook tevoren al hadden de bakmakers panelen en lijsten geleverd voor geschilderde zijluiken van gesneden retabels. Dat het wel degelijk om dezelfde vaklui gaat blijkt ten overvloede uit de liggeren van de Antwerpse St.-Lucasgilde: Bastiaen van Hove werd in 1543 als meester-bakmaker ingeschreven maar twee jaar later als tafereelmaker vermeld. Peeter van Haecht en Franchois Staefmaker werden respectievelijk in 1543 en 1545 ingeschreven als meester-bakmakers en in 1554 en 1551 vermeld als tafereelmakers. Geert Jansen leerde in 1551 bij een bakmaker en werd tien jaar later als tafereelmaker in de gilde opgenomen.3
De aktiviteit van de tafereelmaker, ook vaak paneelmaker en later lijstmaker genoemd, beperkte zich uiteraard niet tot het vervaardigen van panelen en lijsten voor grote retabelstukken. Het toenemende succes van de genreschilderkunst zorgde voor een bijkomend afzetgebied voor hun producten. Precies in deze genreschilder kunst en haar toenemend succes dankzij een bloeiende kunsthandel lag de toekomst van de Antwerpse tafereelmaker. Bij de aanvang van de zeventiende eeuw bereikte de kunstproductie in de Scheldestad zulk een omvang dat niet minder dan een twintigtal ateliers van tafereelmakers er bedrijvig konden zijn.
Het is wellicht dat toenemende aantal en een steeds groter wordende vraag naar panelen die een nood deden gevoelen aan een betere organisatie van het beroep. De vijftiende-eeuwse reglementering op de kwaliteitscontrole en het waarmerken van de retabelbakken met de burcht en de handjes uit het Antwerpse stadswapen was wel zonder veel omhaal overgenomen4 maar werd blijkbaar als ontoereikend aangevoeld. Bovendien waren de duur van de leertijd of de inhoud van een meesterproef voor de tafereelmakers nooit eerder vastgelegd. Om daarin te voorzien verzochten de Antwerpse tafereelmakers op 13 november 1617 de magistraat om een ordonnantie die hun beroep zou reguleren.5 Als gevolg daarvan werd op 11 december daaropvolgend een reglement uitgevaardigd dat de voorstellen vervat in het rekwest van het ambacht letterlijk volgt.6
Een der belangrijkste artikels in de nieuwe ordonnantie bepaalde dat elk meester zijn panelen en lijsten voortaan van een persoonlijk merkteken, vergelijkbaar met het meestermerk van een zilversmid of tinnegieter, moest voorzien alvorens ze te laten keuren door het ambacht en ze te laten witten. Eenentwintig tafereelmakers stelden onderaan het rekwest van 13 november 1617 het merk dat zij zich voornamen voortaan te gebruiken (fig. 1). Dat deze lijst de identificatie van de meesters wiens merken op panelen worden teruggevonden aanzienlijk vergemakkelijkt hoeft geen betoog. Toch lost hij niet alle identificatieproblemen op. Niet alleen werden een aantal merken op de lijst tot nu toe niet op panelen teruggevonden, maar andersom komen sommige merken niet op de lijst voor of doen ze dat enkel in variant. De lijst van 1617 is dus beperkt en dat om verscheidene redenen. Vooreerst geeft hij enkel meesters op uit de St.-Lucasgilde terwijl het ook de Antwerpse schrijnwerkers toegestaan was panelen te vervaardigen.6bis De oorsprong van dit recht van de schrijnwerkers om panelen te leveren aan de schilders zat reeds vervat in een ordonnantie van 1477. Deze bepaalde dat beeldsnijders die de bakken voor hun retabels niet zelf konden of wilden maken daarvoor een beroep moesten doen op vrije meesters uit het schrijnwerkersambacht7 In hun keure van 1497 hadden de schrijnwerkers deze overeenkomst nog uitdrukkelijk laten bevestigen8 en in 1510 maakte het ambacht nog een proces aanhangig tegen de beeldsnijder Geerde Teerlinck omdat die zich daaraan niet had gehouden.9 Wanneer nu de tafereelmakers in 1617 hun rekwest presenteerden reageerde het schrijnwerkersambacht prompt met de vraag ook hen in dat opzicht een reglement te verlenen.10 Gevolg was dat de magistraat hen op dezelfde 11 december 1617 een ordonnantie verleende identiek aan die voor de tafereelmakers onder de St. -Lucas gilde11(bijlage).
Of de schrijnwerker tevoren ook vaak metterdaad retabelpanelen leverde lijkt evenwel onwaarschijnlijk. Wel is er het voorbeeld van Cornelis Boom die in 1567 het tafereel en de lijsten van het altaar van de gilde van de Jonge Handboog in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk vermaakte.12 Wanneer echter de schrijnwerker Matheussen Halbeeck in 1568 opdracht kreeg tot een nieuw St.-Martensaltaar in dezelfde kerk werd het paneel besteld aan tafereelmaker Gheeraerde de Vreese (of Vriese)1313 die in datzelfde jaar nog het paneel leverde voor de Aanbidding van de Herders van Frans Floris in het hoveniersaltaar. Het altaar zelf was van de hand van de schrijnwerker Antoni Boshof.14 Daniël Arents, die in 1585-87 onderdelen leverde voor het retabel van het meerseniersaltaar en het paneel ervan opstelde15 stond wel bekend als schrijnwerker maar was ook lid van de St.-Lucasgilde als lijstmaker.16 Sebastiaen «de scrynwercker» die in 1586 het houtwerk en het paneel voor het altaar van de schoolmeesters en zeepzieders in de Onze-Lieve-Vrouwekerk vervaardigde17 is wellicht dezelfde als Sebastiaen van Halen die behalve schrijnwerker ook tafereelmaker was.18
Otmaar van Ommen, die er in 1587 een tafereel voor het kolveniersaltaar leverde en de bak met deuren en paneel voor het St.-Antoniusaltaar, vergrootte in 1593-94 nog het paneel van de St.-Ivokapel in de St.-Jacobskerk en versmalde de altaartafel van de Onze-Lieve-V rou we-Lofkapel in de huidige kathedraal. Hij leverde in 1604 nog een altaartafel voor het hoogaltaar in de kerk van Temse en in 1609 een ander voor die van Nieuwkerken. Ook het paneel voor het gedenkteken van Jan Moretus en Martina Plantin ( 1611-12) in de Antwerpse kathedraal kwam uit zijn atelier. Van Ommen, die vooral bekend zou worden als schrijnwerker was echter ook als beelden antijksnijder ingeschreven in de St.-Lucasgilde.19 De bekende kroniekschrijver Godevaert van Haecht en diens zoon Peter waren zowel schrijnwerker als tafereelmaker.20 Hans van Beemen, alias van Herentals was meester in beide ambachten21 en ook Michiel en Franchois Gast waren zowel schrijnwerker als lid van de St.-Lucasgilde.22 Voorgaande opsomming kan enkel aantonen dat de schrijnwerker in de praktijk geen tafereelmaker was. Was in de praktijk een schrijnwerker ook tafereelmaker dan zouden niet zovelen de nood hebben gevoeld om ook in de St.-Lucasgilde het meesterschap te verwerven, met alle kosten van dien. Het valt ook op dat vermeldingen van panelen of schilderijlijsten in boedelinventarissen van schrijnwerkers uiterst zeldzaam zijn.23 Daarbij komt nog dat in 1621, in een geschil tussen de natie van de ebbehoutwerkers en de St.-Lucasgilde de Antwerpse magistraat uitdrukkelijk gebood dat de eersten onder het schrijnwerkersambacht meester zouden worden tenzij ze enkel ebbenhouten lijsten vervaardigden. In dat geval zouden zij onder de gilde resorteren,24 een beslissing die vrij onlogisch zou zijn moesten ook de schrijnwerkers schilderijlijsten vervaardigd hebben. De ambachtsrekeningen van de schrijnwerkers over de jaren 1608-09 vermelden al evenmin tafereelmakers25 en er is ook de getuigenis van tafereelmaker Guilliam Gabron die in 1662, vijfenzeventig jaar oud zijnde, verklaarde dat hij geen enkel voorbeeld kende van een collega die zijn vak onder de schrijnwerkers had geleerd.26
Desondanks mag niet zonder meer aangenomen worden dat merken die niet op de lijst van 1617 voorkomen toebehoorden aan tafereelmakers die pas later het meesterschap in de St. -Lucasgilde verwierven. De liggeren vermelden meer meesters voor of in 1617 dan er op de lijst voorkomen. Zo ontbreken de namen van Peeter de Backere, Hans Goossens, Thomas van Oudendyck, Peter Sevens en Peter van Hellegaert (of Hullegaerde ).27 De naam van Jacques Luytsens komt wel op de lijst voor maar zijn merk ontbreekt.
In het verleden werden ook meermaals merktekens van een andere aard ten onrechte als tafereelmakersmerken geduid. Meestal gaat het om een zgn. plantaardig motief dat bij nader toezien een slecht ingeslagen of gedeeltelijk afgeschaafd burchtmerk blijkt te zijn (fig. 2). Ook een merkwaardige variant op dat burchtmerk (fig. 3) mag niet verkeerdelijk voor een paneelmakersmerk aangezien worden. In andere gevallen betreft het een letter A (fig. 4).28 Omdat die evenwel meermaals tesamen met het burchtmerk en een paneelmakersmerk voorkomt moet hieraan een andere betekenis gehecht worden. Dewelke is niet duidelijk. Tenminste één voorbeeld is bekend van een ingebrande letter B (fig. 5) wat kan doen vermoeden dat het in deze gevallen eventueel om jaar letters gaat. Een reglementering daaromtrent is evenwel niet bekend.
Andere interpretatieproblemen vinden hun oorzaak in het feit dat een aantal merken op de lijst van 1617 tot nu toe enkel in variant op panelen werden teruggevonden. Zo gaf Lambrecht I Steens zijn verstrengelde initialen in een schildje als merk op. De ons tot nu toe bekende panelen vertonen de initialen met weglating van het schildje (fig. 1 en 6). Franchois van Thienen gaf in 1617 de initialen FT op, terwijl tot nu toe enkel FVT gemerkte panelen werden gesignaleerd. Guilliam Gabron gaf de letters GG op. Panelen vertonen enkel de variant G⸭G (fig. 1 en 7). Een mogelijke verklaring voor deze afwijkingen is te vinden in het verloop van tijd tussen het rekwest en de uitvoering van de ordonnantie. Het voorkomen ervan pleit voor de mening dat de merken op de lijst van 1617 niet reeds vroeger in gebruik waren. In dezelfde richting wijst het feit dat geen enkel van de ons bekende gemerkte panelen op basis van andere gegevens manifest ouder gedateerd moeten worden.29 Behalve het merk zelf bleek overigens ook de wijze van merken niet van bij de aanvang te hebben vastgestaan. De ordonnantie zelf geeft op dat vlak niet de minste aanwijzing en waar de meeste merken met de guts uitgestoken werden of met een merkijzer koud ingeslagen, bracht ten minste één meester het zijne aanvankelijk met rood krijt aan (fig. 8). Nadien gebruikte hij een guts en sneed er zijn merk mee op minstens twee verschillende wijzen (fig. 9 en 10).
Uit wat voorafgaat blijkt dat 11 december 1617 wellicht en 13 november van dat jaar alleszins, als datum post quem mag gelden voor schilderijen op panelen voorzien van een persoonlijk tafereelmakersmerk. In een aantal gevallen en op voorwaarde dat geen zoon of weduwe het atelier van de meester samen met diens merk overnam,30 geeft de overlijdensdatum van de betrokken meester ook een benaderende datum ante quem aan, benaderend omdat tussen het vervaardigen en merken van het paneel en het beschilderen ervan onbepaalde tijd verliep. Wel mag worden aangenomen dat de meeste panelen bijna onmiddellijk beschilderd werden. Lucas Floquet, vrij schilder maar vooral schilderijenkoopman en de kunsthandelaar Gaspar Antheunis gingen zelfs zo ver (1628) een meester-tafereelmaker in vaste dienst te nemen omdat, zo beweerde Floquet, de tafereelmakers er niet in slaagden zijn bestellingen tijdig te leveren,31 laat staan er belangrijke voorraden van ter beschikking te hebben.
Het geschil met de tafereelmakersnatie dat daarop volgde is ook van belang voor de interpretatie van tafereelmake·rsmerken omdat het licht werpt op de rol en de organisatie van de kunsthandel. Het illustreert de kunsthandelaar als organisator van de kunstproductie. Blijkbaar leverde de tafereelmaker niet steeds rechtstreeks aan de schilders maar ook vaak aan kooplui die de gemerkte panelen eerst nog naar de witter droegen om ze te laten plamuren32 en ze pas dan ter beschikking te stellen van de kunstschilder. Andere bronnen bevestigen dat. Zo waren in 1614 de kooplui Lucas Floquet, Guillaume W ittenbrood en Hans Goyvaerts Michiel Claessens nog geld schuldig van geleverde panelen. In 1638 waren dat Michiel vander Haghen en nogmaals Guillaume Wittenbrood.33 Opgemerkt moet worden dat ook de tafereelmakers zelf soms als schilderijenkoopman bedrijvig waren. Hans van Haecht noemde zichzelf ondermeer reeds in 1616, dat wil zeggen nog voordat de meesterwerken ingevoerd werden, «marchant de painctures»>34. In zulke omstandigheden kan wellicht ook de verklaring gevonden worden voor het feit dat zijn merkteken tot nu toe niet op panelen werd teruggevonden. Ook het merk van Jacques van Haecht, Peeter de Noble, Jan van Leij(den), Peeter Vinck, Martinus en Peeter Vernyen, Hans Claessens, Pauwels Maes, Peeter Kerbos, Peeter Cremers en Aert Mennens werd tot nu toe niet teruggevonden. Nog andere verklaringenzijn daar evenwel voor mogelijk. Zo moet er rekening gehouden worden met het feit dat meerdere tafereelmakers die hun merk op de lijst van 1617 aanbrachten reeds kort daarop kwamen te overlijden en dat tot nu toe slechts een zeer beperkt aantal schilderijen op de aanwezigheid van merken onderzocht werd. Daarbij komt dat bij restauraties, parketteren of het overbrengen op doek heel wat merken verloren gingen.
Uit wat voorafging blijkt dat voor een verdere studie van tafereelmakersmerken de biografieën van de onderscheiden meesters onontbeerlijk zijn. In wat volgt kunnen daar veelal enkel de aanzetten toe gegeven worden.
Michiel Claessens, broer van de kunstschilder Artus Claessens, was werkzaam van 1590 tot 1637. Hij overleed op 5 september van dat jaar.35 Een Michiel Claes, lijstmaker, werd nog in 1615 als meesterszoon in de liggeren vermeld. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om een verschrijving en was het Michiels zoon Hans die meester werd36. Hans overleed in 1622-23.37 Zijn merk is niet bekend.
Gemerkte panelen:38
A. I Francken (1544-1618) toegeschreven
1. Maria door engelen en heiligen omringd, 74×105, OCMW, Mechelen (ACL B322147) (vertoont ook de A).
J. II de Mom per ( 1564-163 5) toegeschreven
2. Berglandschap, 51×78, Kon. Mus. v. Schone Kunsten, Brussel, inv. 6542 (ACL 21629B).3. Landschap met Tobias en de engel, 51.20×65.40, Galleria Doria Pamphilij, Rome, cat. nr. 259.
P. II Brueghel (1564-1638) toegeschreven
4. Gevecht voor een herberg, 41×56,5, Kunsthandel De Jonckheere, Brussel 1981.
5. Winterlandschap, 38,5×56,5, Kunsthandel De Jonckheere, Brussel 1986.
H. Van Balen (1575-1632) en J. I Brueghel (1611-1654)
6. H. Magdalena, 35×40, Gall. Cesare Lampronti, cat. 68.
Manier van F. II Francken ( 15 81-1642)
7. Kalvarie, Musée des Beaux-Arts, Dijon, inv. D. 220.
P. Binoid (1584-1632) toegeschreven
8. Stilleven met muizen, 17 ,5×22 ,3, Kunsthandel De Jonckheere, Parijs 1989.
S. Vrancx (1593-1647) toegeschreven
9. Kerkinterieur, 69,5×103,5, Kon. Mus. v. Schone Kunsten, Brussel, inv. 4487 (vertoont ook de letter A).
C. Schut (1597-1655) en D. Seghers (1590-1661) toegeschreven
10. Madonna met Kind in bloemenkrans, 59×46, Abdij van Tongerlo.
– Lit. : De glans van Ptémontrë. Oude kunst uit Witherenabdijen der Lage Landen (tent.cat.), Heverlee, 1973, p. 254, nr. 196.
Naar C. Dusart (1660-1704) (?)
11. Kermis, Musée des Beaux-Arts, Dijon, inv. nr. DE.51.
Gemonogrammeerd PB (?)
12. Ecce Homo, 44×31, Kon. Mus. v. Schone Kunsten, Antwerpen, inv. 869.
– Lit.: G. GEPTS, Tafereelmaker Michiel Vriendt, leverancier van Rubens, in Jaarboek Kon. Mus. v. Schone Kunsten Antwerpen, 1954-60, p. 83.
Anoniem
13. Stichtingsopschrift, ca. 1633, 54×76, Broeders Alexianen, Boechout.
– Lit.: Werken van Barmhartigheid. 650 jaar Alexianen in de Zuidelijke Nederlanden (tent. cat.), Leuven, 1985, p. 59, nr. 30.
14. Verkondiging aan de Herders, 66×50, Stedelijk Museum, Leuven, inv. S/142/D.
– Lit.: Werken van Barmhartigheid … , p. 270-71, nr. 188.
15. De communauteit van de Antwerpse Alexianen in 1621 of 163 3, 157×212, Broeders Alexianen, Boechout.
– Lit.: Werken van Barmhartigheid … , p. 287-288, nr. 200.
16. Madonna met Kind, 56,5×46,5, Klooster der Grauwzusters, Hasselt (ACL M188934).17. Maria Boodschap, 56,5×46,5, Klooster der Grauwzusters, Hasselt (ACL M188874).
18. Madonna met Kind, 107×76, privaat verzameling (fig. 3).
19. Portret van Jean Parmentier, 52×41, OCMW, Brugge (ACL B127089).
20. Madonna met Kind, St. Dominicus en de H. Clara, 105,8×73,5, OCMW, Brugge.
21 . Bewening van Christus, 91×120, Stedelijke Musea, Leuven, in v. nr. SI 17/0 (fig. 2).
22. Madonna in de Rozenhaag, 120×91, Stedelijke Musea, Leuven, inv. nr. S/4610.
– Lit.: J. CRAB, L. VAN BUYTEN en P. V. MAES, Inventaris kerk van het Groot Begijnhof Leuven, (Bronnen voor de kunstgeschiedenis van het arrondissement Leuven, reeks A, Inventarissen, 1), Leuven, 1966, p. 35.
23. De Goede Herder, 36×30, Stedelijke Musea, Leuven, inv. nr. S/76/0.
24. De H. Hiëronimus als boeteling, 85xl 14, Stedelijke Musea, Leuven, inv. nr. S/12/0.
25. Epifanie, naar P.P.Rubens (1577-1640), kunsthandel.
– Lit.: B. CARDON, Aantekeningen bij de Annunciatie uit het voormalige cellebroedersklooster te Diest, thans in het Stedelijke Museum aldaar (inv. nr. S/38), in Area Lovaniensis artes atque historiae reserans documenta. Jaarboek 1986-1987, Leuven, 1987, p. 35.
26. Bruiloft van Canaäan, verz. Baron Em. van Zuylen van Nyevelt, Nokere (fig. 4).
27. Ecce Homo, Abdij van Averbode.
– Lit.: Historische schoonheid van Averbode (tent.cat.), 1973, nr. 29.
28. Kalvarie, 31,80x42cm, Musée de Dijon, inv. 0220.
29. Vissen, Nationaal Museum, Warschau, inv. 131307.
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, Marques de corporations, poinçons d’eteliet et autres marques apposées sur Jes supports de bois des tableaux et des retables sculptés flamands. Essai de documentation à partir des collections polonaises, in Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1989, p. 252, afb. 39.
30. Vlucht naar Egypte, private collectie, Nederland.
31-48. Minstens 18 panelen, één ervan op de lijst gemerkt met een sterretje (zie verder), in de lambrisering van de winterkamer in het kasteel Rosenborg, Kopenhagen, ingewerkt, dragen een klaverblad.
– Lit.: J. WADUM, The Winter Room at Rosenborg Castle: A utiique Survival of Antwerp Mass-Production, in Apollo, aug. 1988, p. 82-87.
Meermaals wordt in veilingcatalogi melding gemaakt van een merk bestempeld als een bloem. Wellicht betreft het in sommige van die gevallen een klaverblad:
M. Rijckaert en F. II Francken (1581-1642) toegeschreven
49. De val van Icaros, gemon. MvR, 51.lx88, Christie’s Londen, 10.04.87, lot 19.
D. lil Rijckaert (1612-1661)
50. Rokende boer in een herberg, gemon. DR en gedat. 1640, 52×65.7, Christie’s Londen, 30.10.87, lot 140 en 16.12.88, lot 76. (De datering van dit paneel maakt het in principe onmogelijk dat het hier het merk van Michiel Claessens betreft. Mogelijk gaat het om een foutieve interpretatie van het burchtmerk).
Navolger van Jan Sanders van Hemessen
51. De roeping van Mattheus, 116,2×156,2, Christie’s Londen, 21.07 .89, lot 147.
Jacques Luytsens
Jacques Luytsens, wiens naam wel voorkomt op de merkenlijst van 1617, geeft daarbij geen merk op. De reden daarvoor is misschien dat hij, reeds meester geworden in 1573, zelf niet meer aktief was. Zijn doodschuld werd voldaan op rekening van het boekjaar 1619-20.39
Hans en Jacques Van Haecht
Hans (1557-1621) en Jacques (?-1638) Van Haecht stamden uit een bekende familie van schilders, tafereelmakers, schrijnwerkers en kunsthandelaars. Hans was de zoon van schrijnwerker, tafereelmaker en kunsthandelaar Peter Van Haecht en broer van Godevaert II, tafereelmaker, kunsthandelaar en kronijkschrijver’.40 Ofschoon hij vooral als kunsthandelaar bekend stond zijn er rekeningen bewaard volgens dewelke hij panelen leverde. Hij werkte ook aan het Meerseniersaltaar in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk (1603) en het hoofdaltaar in de St.Jacobskerk ( 1605).41 Hij leverde meermaals aan P.P. Rubens.42 Desondanks werd zijn merkteken tot nu toe niet teruggevonden.
Dat is ook het geval voor zijn neef Jacques Van Haecht, zoon van tafereelmaker Jan Van Haecht. Hij overleed in 1638, maar week reeds ca. 1624 uit naar Amsterdam.43 Ook van hem is bekend dat hij voordien daadwerkelijk panelen leverde.44
Franchoys van Thienen
Gegevens omtrent Franchoys van Thienen zijn bijzonder schaars. Behalve het feit dat hij in 1602 meester werd en in 1610 nog een leerjongen aannam45 is enkel bekend dat hij in 1616-17 in de Everdijstraat woonde.46 Het merk dat hij in 1617 opgaf (FT) werd tot nu toe enkel in de variant F,T teruggevonden.
Gemerkte panelen:
Naar P.P. Rubens (1577-1640)
52. Madonna met Kind, Museum 0.-L.-V. van de Potterie, Brugge.
Anoniem
53. Pieta, 57×47, private verzameling.
– Lit.: Passie (tent. cat.), Hasselt, 1988, p. 95.
54. Zuster Tanneke Balsoen op haar doodsbed, 44,5×57 ,5, Sint-Janshospitaal, Brugge.
55. Rust tijdens de vlucht naar Egypte, 56,5×48, Stedelijke Musea, Leuven, inv. nr. S/93/0.
56. Kroning van Maria, Zusters Maricolen, Leuven.
Zie ook: R. MARIJNISSEN, Schilderijen. Echt-fraude-vals, Brussel-Amsterdam, 1987, p. 67 : afbeelding van het merk zonder identificatie van het desbetreffende schilderij.
Peeter de Noble
Peeter de Noble werd meester in 1604 en leidde nadien minstens zes leerlingen in het beroep op.47 Op 19 november 1618 noemde hij zich nog uitdrukkelijk tafereelmaker maar later meestal schrijnwerker. Zo bij de verkoop van een erfrente in 161948 en de levering van een lijst met snijwerk voor het hoofdaltaar in de kerk van Edegem of ter gelegenheid van eet! herstelling aan het SintAntoniusaltaar in dezelfde kerk, respectievelijk in 1617-18 en 1631-32.49
Het merk dat Lambrecht I Steens in 1617 opgaf, weliswaar met weglating van het schildje om de initialen, behoort tot de regelmatig voorkomende (fig. 1 en 6). Dat het om een variante gaat mag evenwel niet doen veronderstellen dat het in al deze gevallen om het merk van Lambrecht II, meester in 1640-4150, gaat. Het komt meermaals voor op panelen die duidelijk ouder zijn. Zo onder meer op twee olieverfschetsen van P.P. Rubens uit 162051.
Lambrecht II overleed in 1650-51, het jaar waarin Jaspar meester werd52. Deze laatste voerde mogelijk de initialen G(aspar) S als merk.52bis
Gemerkte panelen:
A. I Francken (1544-1618) toegeschreven
57. Kruisiging, 74×105, OCMW, Mechelen (ACL B232145).
P.P. Rubens (1577-1640)
58. De H. Anastasius van Alexandrië overwint Arius (1620), 59,6×64,4, Schlossmuseum Gotha, inv. 7 55/709.
Lit. : J. S. HELD, The oil Sketches of P. P. Rubens … , nr. 27.
59. De. H. Gregorius van Nasianze (1620), 49,4×64,8, Albright-Knox Art Gallery, Buffalo (New York).
Lit. : J. S. HELD, The oil Sketches of P. P. Rubens … , nr. 3 7.
Naar P.P. Rubens (1577-1640)
60. De H. Begga en Pepijn van Boergondië, 90×68, Musée de la Chartreuse, Douai, cat. 1937, nr. 342.
D. I (1582-1649) of D. II (1610-1690) Teniers toegeschreven
61. De roker, 16×13, Musée des Beaux-Arts, Dijon, cat. 1929, nr. 171.
F. II Francken (1581-1642)
62. Bewening van Christus, 33,5×48,5, gesigneerd, private verz.
– Lit.: J.A. WELU, The Collector’s Cabinet. Flemish Paintings from New England Private Collections (tent. cat.), Worcester, 1983-84, p. 50-53.
F. II Francken (1581-1642), omgeving van
63. De Verloren Zoon, 49×62,5, Christie’s Londen, 26.11.76, lot 46 .
– Lit.: U.A. HARTUNG, Studien zur Kabinettbildmalerei des Frans Franeken II 1581-1642, Zürich-New York, 1983, Kat. B115.
Clara Peeters (ca. 1589-na 1657)
64. Stilleven met vis, groenten en kookgerei, 33,5×51, gesigneerd, Sotheby’s Londen, 8.7.87, lot 124.
Jacob van Hulsdonck (1594-1657)
65. Tulpenvaas, 55×41, Museum Bredius, Den Haag, inv. nr. 166.
J. Foppens van Es (ca. 1596-1666) toegeschreven
66. Vruchtenstilleven, 71×104, S. Nystad Oude Kunst b.v., Den Haag, 1973.
– Lit.: 25e Oude Kunsten Antiekbeurs der Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland (tent. cat.), Delft, 1973, p. 82.
A. Keirinckx (1600-1652) en S. Vranckx (1573-1647) toegeschreven
67. Zomerlandschap, Kunsthandel F. Pallamar, Wenen, 1969.
– Lit.: Galerie Ftiederike Pallamar Kunsthandel. 22. Ausstellung, Herbst 1969, p. 111-112.
F. Ykens (1601-voor 1693)
68. Madonna met Kind in bloemenguirlande, St.-Jacobskerk, Antwerpen (fig.6).
– Lit.: M.L. HAIRS, Les peintres Flamands de fleurs au XVIIe siècle, (Les peintres Flamands du XVIIe siècle, 10), Brussel, 1965, p. 207-208.
J. II Brueghel (1601-1678) toegeschreven
69. Bloemenmand en bloemenvaas, 55×80, Kunsthandel Gismondi, Parijs,1980.
Lit. : Xc biënnale internationale des entiqueites au Grand Palais (tent. cat.), Parijs, 1980, p. 506-507.
Jacop d’Artois (1613-1686)
70. Landschap met hert, ca. 45×60, Residenzgalerie, Salzburg.
Hans III Jordaens (meester 1619/20-1643)
71. Salomon en de koningin van Sheba, 28×40,4, Christie’s Londen, 21.07.89, lot 115.
Bonaventura Peeters (1614-1652)
72. Boten in een storm, 24×35, Sotheby’s New York, 05.11.86, lot 44.
Mathias Hellemont ( 1623-1680), gesigneerd
73. Herbergtafereel, 28,4×42, Nationaal Museum, Gdansk, inv. MNG/SD/52/MD.
– Lit.: M. SCHUSTER-GAWLOWSKA, o.c.,1p. 441 en 254, afb. 51.
Osias Beert (?-1624)
74. Stilleven met artichokken, Nationaal Museum, Wroclaw, inv. VIII-2282.
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 250 en 254, afb. 52.
C.l. Van der Lamen
75. Interieurscène, 55×76, J. Van Haeften, Londen.
76. Interieur met drinkende en kaartspelende personages, 50,3×58,8, R. Valls Fine Paintings, Londen.
Anoniem
77. Geseling van Christus, 49,5×62,5, verz. J.L. Stynen, Antwerpen.
78. Boetende Maria Magdalena, 60×45, Kon. Museum, Kopenhagen, inv. nr. 1274.
79. De dwaze en de wijze maagden, 50,7×71,8, Kon. Museum, Kopenhagen, cat. 1946, nr. 874.
80. De zeven werken van barmhartigheid, 82×143, O.L.V.-ter-Potterie, Brugge, inv. nr. O.P.58.I.
81. Kruisiging, private verzameling, Leuven (Veiling Lempertz, Keulen, nr. 621, juni 1987, nr. 3).
82. Madonna met Kind, 64,5×49,5, private verz., Nice (fig. 6).
Lit. : B. CARDON, op. cit., p. 37.
83-84. Twee marines (pendanten), 54×74, private verz., Nederland.
Jan van Leij(den)
Jan van Leij is wellicht te identificeren met Jan van Leyden, leerjongen als «laeymaker van spiegellen» (spiegelkasmaker) in 1579 en meester geworden als Hans van Leyen in 1588.53 De lijst van 1617 geeft als voornaam Jan, maar het merk omvat de initialen H(ans) en L(eyden).
Peeter I en II Vinck
Peeter I Vinck verwierf het meesterschap in 1609 als wekelijstmaker, wat wil zeggen dat hij gespecialiseerd was in het vervaardigen van lijsten in week ofte wit hout en niet in eik, wellicht de reden waarom zijn merk nog niet op panelen werd teruggevonden. Hij overleed in 1617-18.54 Peter II Vinck specialiseerde zich eveneens in het lijstmaken. Hij werd als nieuw meester ebbenlijstmaker ingeschreven in 1626-27.55
Peter en Martinus Vernyen
De figuur van Peter Vernyen is weinig gedocumenteerd. Een «gelaesscryver» van die naam werd meester in 1568 als meesterszoon.56 Misschien was het diens zoon die in 1616 vermeld wordt als wonende op de Lombaardenvest en «lijstmaker int weeck» van beroep.57 Dezelfde Peter Vernyen «weeklijstmaecker» was nog betrokken bij de aankoop van een huis in 1625.58 Dat hij zich specialiseerde in het leveren van lijsten in goedkoop week of wit hout is er wellicht verantwoordelijk voor dat zijn merk tot nu toe niet werd teruggevonden. Voorbeelden van het merk van Martinus Vernyen zijn evenmin bekend. In de liggeren van de St.-Lucasgilde staat hij vermeld als stoffeerder (1612) of weke lijstmaker (1616-17).59
Laureys de Cort
Een Laureys de Cort werd meester in de St.-Lucasgilde in 1609. De liggeren vermelden bij die gelegenheid echter geen beroep.60 In de administratie gehouden door Jan Moretus als deken van de gilde (1616-17) staat hij evenwel vermeld als lijstmaker,61 net zoals in de sterfhuisinventaris van de Antwerpse kunstschilder F. I de Leen (1612).62 Bij de aankoop van een huis in 1611 noemde hij zich nochtans tafereelmaker.63 Zijn initialen L.K. werden tot nu toe niet op panelen teruggevonden.64
Guilliam Aertssen
Guilliam Aertssen werd als meester lijsten tafereelmaker opgenomen in de gilde anno 1612.65 In 1624 trad hij nog op als schatter van alle hout en gereedschappen op het atelier van Michiel Claessens.66 Drie jaar later werkte hij in vaste dienst van de schilder en kunsthandelaar Gaspar Antheunis.67 In 1638 was hij mogelijk nog in leven.68
Het merk dat Guilliam Aertssen in 1617 opgaf komt niet op panelen voor. Wel zijn er betrekkelijk veel panelen bekend met een merkteken dat, ondanks het feit dat het vrij sterk afwijkt, als een variant beschouwd mag worden (fig. 1 en 9). Het komt onder meer verscheidene malen voor op lijsten en panelen uit het ensemble van de winterzaal in het kasteel Rosenborg in Kopenhagen, een ensemble dat tenminste gedeeltelijk in de eerste jaren na het uitvaardigen van het reglement op de merken werd bijeengebracht.69 Eén keer komt het er voor in combinatie met het merk van Hans Van Herentals ( + 1624)70 en geen der andere initialen van tafereelmakers die het meesterschap verwierven tussen 1617 en 1624 kunnen met enige evidentie met het merk in kwestie in verband gebracht worden.
Gemerkte panelen:
A. I Francken (1544-1618) toegeschreven
85. Het Laatste Avondmaal, 74×105, OCMW, Mechelen (ACL 232146B).
P. Bril ( 1554-Rome 1626) toegeschreven
86. Landschap met Cephalus en Prociës, 52×85, Museum voor Schone Kunsten, Doornik, inv. 32 (ACL 204806B, 206180B).
J. II De Momper (1564-1635)
87. Landschap, 61×101,5, Musée de la Chartreuse, Douai, inv, 252.
88. Berglandschap met boeren, 49×80,5, Gallerie J.-M. Tassel, Parijs 1989 (tweemaal gemerkt: éénmaal in rood krijt en éénmaal met de guts gestoken).
J. II De Momper (1564-1635) toegeschreven (get. f.M.)
90. Heilige Drievuldigheid, 123×94,5, Groeningemuseum, Brugge (draagt ook de letter A).
– Lit.: H. PAUWELS, Groeningemuseum. Catalogus, Brugge, 1960, p. 99-100, nr. 72.
Naar P.P. Rubens (1577-1640)
91-92. Apostelen, Stadhuis Betanzos, Spanje.
A. Van Stalbemt (1580-1662)
93. De vlucht naar Egypte, Musée des Beaux-Arts, Dijon, inv. J 69 (merk in rood krijt).
F. II Francken (1581-1642)
94. Apelles schildert Roxana (Campaspe?), 73,5×60,4, Kon. Museum, Kopenhagen, cat. 1946, nr. 227.
95. Het festijn van Balthasar, 63×86, Musée de la Chartreuse, Douai, cat. 193 7, nr. 142 (fig . 1 0)
School van J. Jordaens (1593-1678)
96. Hoofd van een oud man, 64,5×49,5, Musée de la Chartreuse, Douai, cat. 1937, nr. 199.
Anoniem
97-110. Minstens 14 panelen, waarvan 7 met rood krijt en 6 lijsten met rood krijt gemerkt zijn ingewerkt in de lambrisering van de winterkamer van het kasteel Rosenborg, Kopenhagen (fig. 8 en 9).
– Lit.: J. WADUM, Malerier pa samleband. Nyt Jys over Christian IV’s Viterstue pa Rosenborg Slot, in Museums magasinet. Meddclelscr fra Danmarks museer, 39, 1987, p. 8-10.
Zie ook: A. HEPPNER, Ingebrande merkteekenen (<<Brandmerken>>) en hun waarde voor de kennis van schilderijen, in Oud Holland, 57, 1940, p. 177; K. NICOLAUS, Du Mont’s Handbuch der Gemäldekunde. Material, Technik, Pflege, Keulen, 1979, afb. 21 en R. MARIJNISSEN, o.c., p. 68.
Hans van Herentals
De identificatie van Hans van Herentals is niet probleemloos. In 1596 werd een leerling-tafereelmaker met die naam in het atelier van Hans Van Haecht ingeschreven. Hij werd in 1598 zelf meester en nam als zodanig een leerjongen aan in 1619-20.71 Ten jare 1597 maakte het ambacht van de schrijnwerkers evenwel een procedure aanhangig omdat Hans van Herentals als onvrij schrijnwerkersgast voor rekening van dezelfde Hans Van Haecht schrijnwerk uitgevoerd zou hebben.72 Daardoor komt zo goed als vast te staan dat deze tafereelmaker identiek is met de schrijnwerker Hans van Beemen alias van Herentals die op 20 december 1607 samen met zijn echtgenote voor een Antwerps notaris verscheen.73 Hans van Beemen was wellicht van Herentals afkomstig. Hij had er alleszins familie wonen.74 Op 4 december 1618 werd zijn testament te Antwerpen ver leden en als beroep gaf hij ditmaal wel degelijk dat van tafereelmaker op.75 Hans van Beem(en), tafereelmaker overleed op 1 september 1624 in zijn huis gestaan in de Sleutelstraat.76 Hij mag niet verward worden met de schrijnwerker Hans Hoevers (Soeners, Soeniers, Hoeners, Houvers enz.), die in 1596 met een certificatie van de schepenen van Herentals bewees dat hij aldaar zijn leerjaren als schrijn werker had volbracht en ze dus niet meer te Antwerpen hoefde door te maken.77 Ook hij bediende zich van het alias Van Herentals.78 Hans Hoevers alias Van Herentals overleed einde februari 1626.79
Hans Hoevers en Hans van Beemen moeten elkaar goed gekend hebben. De rekeningen van het schrijnwerkersambacht over 1608-09 vermelden ze beiden met een atelier met acht knechten en een leerjongen.80 Tijdens het ambtsjaar 1615-16 waren ze samen deken van het ambacht81 en bij het overlijden van Hans van Beemen bleek Hans Hoevers hem nog geld schuldig.82
Gemerkte panelen: Anoniem
111. Jachtscène, Kasteel Rosenborg (Winterkamer), Kopenhagen. (Het merk bevindt zich op de lijst, het paneel zelf draagt dat van Guilliam Aertssen).
Guilliam Gabron
Guilliam was de zoon van Jan Gabron, oudkleerkoper en schilderijenkoopman. Uit zijn huwelijk met Magdalena Cossiers werden negen kinderen geboren, waaronder de kunstschilders Guilliam en Antoon. Zijn dochter Anna-Maria huwde de bekende beeldsnijder Artus Quellin.83 Het meesterschap als tafereelmaker verwierf Guilliam Ga bron in 1609. Hij leidde in 1616-17 en 1619-20 nog leerjongens in het vak op.84 Omtrent zijn aktiviteit als tafereelmaker is uit archivalia enkel bekend dat de schilder Daniel Christiaenssen hem bij diens overlijden in 1621 nog vijf gulden en zeventien stuivers schuldig was voor geleverde panelen.85 Het merk van Guilliam Gabron, een variant op datgene dat hij in 1617 op de lijst aangaf (fig. 1 en 7) wordt vaak op panelen aangetroffen. Die frequentie kan zowel aan het belang van Gabrons atelier te danken zijn als aan het feit dat hij uitzonderlijk lang bedrijvig bleef. Nog omstreeks 1662 legde hij, meer dan vijfenzeventig jaar oud, getuigenis af over de opleiding van een tafereelmaker.86
Gemerkte panelen:
F. I Francken (1544-1618), landschap toegeschreven aan Tobias Verhaecht (1561-1631)
112. Doortocht door de Rode Zee, get. 0°. F. Franck in et fecit 1621, 60,5×105, Kunsthalle, Hamburg, inv. nr. 62 (drie maal gemerkt) . – Lit.: U.H. HARTUNG, o.c., Kat. A19.
P. I vander Hulst (voor 1575-1628?) toegeschreven
113. Italiaans landschap met ruïnes, 56×84, private verz.
– Lit.: J.A. WELU, o.c., p. 76-77, nr. 19.
Omgeving P.P. Rubens (1577-1640)
114. Kruisafname, 128xl 18, verz. Gottschalk, Brussel (ACL L7042/43D).
F. II Francken (1581-1642)
115. De Israëlieten aan de Rode Zee, 60,5×105, Kunsthalle, Hamburg, cat. nr. 62.
F. II Francken (1581-1642), atelier van
116. De werken van barmhartigheid, 50,5×75,5, Collections Nationales d’Art du Wawel, Krakau, inv. 7109.
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 240 en 253, afb. 42.
117. De terugkeer van de verloren zoon, 38,5×27, Sotheby’ s Londen, 15 .02.89, lot 23.
Willem van Nieulandt (1584-1635/36), gesigneerd
118. Laban bij Jacob, 64,5×49,5, R. Valls Fine Paintings, Londen.
Willem van Nieulandt (1584-1635/36), toegeschreven
119. Aeneas en zijn vader verlaten het brandende Troje, 5 lx79, private verz., Nederland.
D. I (1582-1649) of II (1610-1690) Teniers, get. DT Fecit A.1633
120. Heksensabbat, 32×54, Musée de la Chartreuse, Douai, cat. 1937, nr. 262.
Jacob van Es (meester 1617-1666)
121. Stilleven met vruchten, 24,4×35, Groeningemuseum, Brugge.
– Lit.: H. PAUWELS, o.c., p. 104, nr. 79.
C. de Vos ( 15 84-1651) toegeschreven
122. Twee portretten (pendants), verz. Bisoux, St.-Lambrechts-Woluwe.
D. I (1586-1642) of II (1612-1661) Rijckaert
123. Boereninterieur, 49,2×68,8, Gal. Leegenhoeck, Parijs 1988.
A. Adriaenssen (1587-1661)
124. Stilleven met vis, City of York Art Gallery (fig. 4).
Martinus Rijckaerts (1587-1631) toegeschreven (apocriefe signatuur 16MR16)
125. Rotsachtig landschap met zigeuners, 19,5×26,5, Museum Bredius, Den Haag.
A. Van Eertvelde (1590-1652) toegeschreven
126. Vloot door de storm verrast, 67xl 70, verz. Gemeentekrediet van België.
P. Snaijers (1592-1666)
127. Ruitersgevecht, 50×65, Gall. Gismondi, Parijs 1988.
L. Van Uden (1595-1672/73) en J. II Brueghel (1601-1678) toegeschreven
128. Maria-Magdalena in een landschap, 64×47, Sotheby’s Londen, 8.7.87, lot 241.
A. Van Dyck ( 1599-1641) toegeschreven
129. Madonna omgeven door heiligen, private verz., Krakau
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 250 en 253, afb. 29 en 45.
Naar A. Van Dyck (1599-1641)
l30. 27 ,5×20, Klooster van de Grauwzusters, Hasselt, ACL M188858.
Jacob van Oost I (?) (1601-1671) toegeschreven
131. Portret van Hermanus van Volden ( + 1633), 63,5×49,5, Sint-Janshospitaal, Brugge, inv. 0 .SJ. 83 .I.
– Lit.: Sint-Janshospitaal Brugge 118811976 (tent. cat.), 2, Brugge, 1976, nr. S .10.
A. Brouwer (1605/06-1638) toegeschreven
132. Een drinker, 13xl6, Musée des Beaux-Arts, Dijon, cat. 1929, nr. 99.
Dirc van der Lisse (?)
133. Rust tijdens de vlucht naar Egypte, Nationaal Museum, Warschau, inv. l 785WIL.
– Lit.: M. SCHUSTER-GAWLOWSKA, o.c., p. 240, afb. 24 en 41.
Navolger van Artus Wolfort
134. St . Ambrosius, Nationaal Museum, Warschau, inv. 127936.
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 249 en 253, afb. 43.
De D. (?)
135. Vulcanus’ smidse, 42×48,5, Musée des Beaux-Arts, Rijsel, inv. 1504, nr. 179.
Anoniem
136. Stilleven 111et vissen, 46,5×64, private verz., Utrecht.
137. St. Sebastiaan, 64,5×49,5, Stedelijk museum, Diest, ACL L7043d en N474.
138. Kruisafname, 64xl 18, private verzameling, Brussel.
139. Heilige Familie, 103×72, Klooster der Grauwzusters, Hasselt, ACL M188931.
140. De Mystieke Wijnpers, 79×58, private verzameling.
– Lit.: OudekunstinLeuvensprivébezit(tent. cat.), Leuven, 1964, nr. V68.
141. Onze-Lieve-Vrouw-van-Zeven-Smarten, 60×46, Stedelijke Musea, Leuven, inv. nr. S/87/0.
142. Madonna met Kind, 63×47, private verzameling, Leuven.
143. Portret van Adriana de Ruddere, 64×49, Prinselijk Begijnhof, Brugge.
Lit. : Uit het schilderijenbezit van het Prinselijk Begijnhof te Brugge, Brugge, 1970, p. 29.
144. Landschap, 49×64,3, Musée des Beaux-Arts, Rijsel, inv. 1539.
145. Opwekking van Lazarus
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 253, afb. 44.
Pauwels Maes
Van Pauwels Maes is enkel bekend dat hij het meesterschap verwierf in 1614 en dat de doodschuld voor zijn echtgenote voldaan werd in 1616 of 1617.87
Philips (Filips), Melchior en Franchois De Bout (De Bont, De Baut of Debbout)
«Flips Debout, den witter en lystmaker» werd anno 1604 als wijnmeester in de St.- Lucasgilde opgenomen.88 Overleden in 1625 liet hij twee zonen na: Melchior, 21 jaar oud en Franchois I, omtrent 14 jaar oud. Een derde zoon Jeronimus kwam te overlijden na zijn ouders maar nog voor de inventaris van de nalatenschap opgemaakt kon worden.89 Het atelier van Philips werd klaarblijkelijk overgenomen door Melchior. Te dien einde werd deze meester als «witter ende peenelmaecker» in 1625-2690 en kocht hij anno 1627 Franchois’ helft van het ouderlijke huis, het Cromhoudt in de St.-Anthonisstraat.91 Vermits Melchior pas in 1625/26 het meesterschap verwierf komt zijn merk uiteraard niet voor op de lijst van 1617. Tot nu toe was het evenmin mogelijk het op een andere wijze te identificeren. Wel draagt een paneel, toegeschreven aan Sebastiaen Stoskopff, die na 1619 onder meer in de Nederlanden moet verbleven hebben, een merk bestaande uit geligeerde letters M en B (in spiegelbeeld). Melchior overleed omtrent juni 1658 en liet drie kinderen na: Franchois II, Elisabeth en Nicolaes.92 Hetzelfde jaar nog werd het Cromhoudt verkocht aan tafereelmaker Peter Coen.93 Franchois II was reeds enkele jaren tevoren, in 1655-56 als lijstmaker in de St.-Lucasgilde meester geworden.94 Het merk van Philips De Bout is, zoals het op de lijst van 1617 voorkomt (D P.B.), niet teruggevonden. Wel komt het merk DFB herhaaldelijk voor, onder meer op een werk van A. Adriaenssen (1587-1661), gedateerd 1647 en op een paneel van J. Davisz de Heem, gesigneerd en gedateerd 1648 of 1649, d.w.z. voordat Franchois de jonge meester werd.95 Wellicht gaat het bijgevolg om het merk van Franchois I De Bout.96
MB gemerkte panelen:
Seb. Stoskopff (1597-1657)
146. Fruitkorf, 26×34,5, Gallerie Leegenhoeck, Parijs 1989.
G. Gijsaerts (1649-1674)
147. Ontbijt, ca. 30×25, Kunsthandel Xaver Scheidwimmer, München. Gemerkte panelen (F. I De Bout):
Andries Daneels (?)(meester in 1602)
148. Madonna met Kind en St.-Jan in Bloemenkrans, 64,5×48,5 (fig. 11).
– Lit.: B. CARDON, o.c., nr. 2.13.
Hans III Jordaens (meester 1619/20-1643)
149. De Ark van Noë, get., 49,5×64,6, Palais des Beaux-Arts, Valenciennes, inv. nr. P.46.1.110.
F. II Francken ( 15 81-1642)
150. Aanbidding van de herders, Nationaal Museum,
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. Warschau, 254, atb. inv. 49. 180688.
A. Adriaenssen (1587-1661)
151. Stilleven met vogels, 38,5×52,
Lit. : Nederlandse stillevens verz. Russell, Amsterdam. uit de zeventiende eeuw (tent. cat.), Dordrecht, 1962, p. 13, nr. 1.
152. Stilleven met vogel, 37×52,6, private verz., Wezembeek.
153. Stilleven, get. en ged. 1647, private verz., Brussel.
Lucas van Uden (1595-1672/73), atelier van
154. Herders in een rivierlandschap, 42×64, Sotheby’s Londen, 15.02.89, lot 156.
A. Keirincks (1600-1652) stijl van
155. Landschap.
– Lit.: B. CARDON, o.c., nr. 2.14.
J. Davidsz de Heem (1606-1683/84)
156. Stilleven met fruit en vis, gesigneerd en gedateerd 1648 of 1649, 35 ,5×52, Gallerie J.-M. Tassel, Parijs 1988.
D. II Teniers (1610-1690) toegeschreven
157. Musicerende boeren in een herberg, National Gallery, Londen, cat. nr. 154.
D. III Rijckaert (1612-1661)
158. De eerste pijp, Wallraf-Richarts Museum, inv. KGM A1082.
D. IV Rijckaert ( 1612-1661), omgeving van
159. Keukeninterieur, 44,5×65, Sotheby’s Londen, 13.2.85, lot 132.
F. Wouters (1612-1659) toegeschreven
160. Jupiter en Antiope, 51,4×64,5, Christie’s Londen, 18.12.87, lot 263.
Navolger Jan Van Dijck (?-?)
161. O.L.V. met Kind en Sr.-Jan, 26×20,3, Christie.’s Londen, 19.07.87, lot 18.
Anoniem
162. Kruisiging, 106×73,5, Musea OCMW, Brugge, inv. nr. O.S.92.I.
163. Christus geneest de blinde, ca. 45×60, Dorotheum, Wenen, 15.10.89.
164. De verdeling van de juwelen, Nationaal Museum, Poznan, inv. M01087.
– Lit.: M. SCHUSTER-GAWLOWSKA, o.c., p. 251 en 253, afb. 48. Zie ook A. HEPPNER, o.c.
Peter II Kerbos
Peter II Kerbos, lijstmaker en zoon van Peter I, spiegelkasmaker en custodiemaker, werd als meester in de St. -Lucas gilde opgenomen in 1608. Hij overleed kort na oktober 1626.97
Peter I en II Cremers
Peter I Cremers verwierf in 1596 het meesterschap als (spiegel)kasmaker.98 Nochtans moet het merk op de lijst van 1617 het zijne zijn want de tafereelmaker Peter II Cremers werd pas meester in 1625-26.99
Aert Mennens
Aert Mennens leerde zijn vak bij Peter de Noble (1605) en werd zelf meester in 1614.100 Hij overleed in 1620.101 Als beroep wordt steevast dat van lijstmaker opgegeven.
Michiel Vrient
In 1605 werd Michiel Vrient als leerjongen opgenomen in het atelier van tafereelmaker Robijn Pulinck. Tien jaar later verwierf hij het meesterschap waarna hij zelf meerdere leerjongens het vak bijbracht.102 Dat Michiel Vrient een succesvol atelier leidde valt niet alleen op te maken uit de relatieve rijkdom die blijkt uit de inventaris van zijn nalatenschap, opgemaakt in augustus 1637.103 Ook talrijke rekeningen en andere archivalia104 tonen dat aan, naast de regelmaat waarmee zijn merk wordt teruggevonden. Na het overlijden van de meester zette de weduwe het atelier nog zowat een jaar lang verder, samen met Michiels broer Nicolaes. In oktober 1638 werd de onderneming evenwel geliquideerd.105
Gemerkte panelen:
J. 1 Brueghel ( 1568-1625)
165. Bloemenvaas, 101×76, Kon. Mus. voor Schone Kunsten, AntwerpenH. Van Balen (1575-1632) toegeschreven
166. De geboorte van Christus, St.-Jacobskerk, Antwerpen.
P.P. Rubens (1577-1640)
167-170. Vier olieverfschetsen uit de Achilles-serie, Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam.
Lit. : E. HA VERKAMP-BEGEMANN, The Achilles Series, (Corpus Rubenianum Ludwig Burchard), Brussel-Londen, 1975, p. 45-46.
171-181. Elf olieverfschetsen uit de Medici-cyclus, 1622, Alte Pinakothek, München (sommige ook gemerkt met een A).
– Lit.: J.S. HELD, The oil Sketches of Peter Paul Rubens. A Critical Catalogue, l, p. 103-104.
182. Het martelaarschap van de H. Livinus, Kon. Mus. voor Schone Kunsten, Brussel, inv. 6638, cat. 1139.
– Lit.: J.S. HELD, o.c:, p. 573-574.
183. Portret van Suzanna Lunden-Fourment (?), 79×54, National Gallery, Londen.
– Lit.: G. MARTIN, The Flemish School circa 1600-circa 1900, (National Gallery Catalogues), Londen, 1970, nr. 852.
184. Portret van Gaspar Gevartius, 119×98, Kon. Mus. voor Schone Kunsten, Antwerpen.
185. Portret van Isabella Brant, 102×64,5, Wallace Collection, Londen.
186. De dood van Maxentius, 38,5×64,5, Wallace Collection, Londen (vertoont ook de letter A en ingebrande 8).
187. Portret van een oude man, 64,7×49,5, Gemäldegalerie, Berlin, Kat. nr. 776F.
Lit. : J. KELCH, Peter Paul Rubens. Kritischer Katalog der Gemälde im Besitz der Gemäldegalerie Berlin, Berlijn, 1978, p. 42 en 45.
188. De ontmoeting van Abraham en Melchisedech, 66×82 ,5, N ational Gallery of Art, Washington.
Naar P.P. Rubens (?) (1577-1640)
189. De intrede van Christus in Jeruzalem, Musée des Beaux-Arts, Dijon, inv. ca. 165.
Pieter I Neefs (1578-1656/66) en F. II Francken (1581-1642)
190. Kerkinterieur, 33×46, Jean-Max Tassel, Parijs (1989).
F. 1 Francken
191. Mozes slaat water, uit de rotsen, get. Df’ffranck in et F.A °1634, 45,9×58,4, Alte Pinakothek München, inv. 5159.
– Lit.: U.A. HÄRTUNG, o.c., cat. nr. A190.
H. II Francken (1578-1623) toegeschreven
192. Kunstkamer, Kon. Mus. voor Schone Kunsten, Brussel, inv. nr. 6853.
– Lit.: U.A. HARTUNG, o.c., p. 112 en cat. B382.
F. Snijders (1579-1657)
193. Stilleven met fruitmand en vogel, 58×83, Gallerie J.O. Leegenhoeck, Parijs 1989.
194. Bloemstuk, 83,5×61, Jean-Max Tassel, Parijs (1989). H. II Van Steenwijck (1580- ca. 1649)
195. De bevrijding van Petrus, 39,4×70,8, Christie’s Londen, 30.10.87, lot 109.
F. II Francken (1581-1642)
196. Drieluik van de Vier gekroonden, 225×180 en 21 lx78, Kon. Mus. Voor Schone Kunsten, Antwerpen, inv. nr. 158-162.
– Lit.: U.A. HAR UNG, o.c., cat. nr. B382.
F. II Francken (1581-1642), navolger
197. Balscène, Nationaal Museum, Warschau, inv. 127630.
– Lit.: M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 251 en 254, afb. 34 en 50.
A. I of II Francken (1544-1618 en na 1581-1632) toegeschreven
198. De opwekking van Lazarus, 63xlll,5, Sotheby’s Londen, 8/9.4.87, lot 107.
D. I Teniers (1582-1649) toegeschreven
199. De bekoring van St. Antonius, Staatliches Museum, Schwerin, inv. G2372.
– Lit.: T. GRZYBKOWSKA, The temptation of Saint Anthony. A manietistic Flemish Painting, in Biuletin historii sztuki, 45, 1983, p. 311-316.
D. Seghers ( 1590-1661) toegeschreven
200. Bloemstukken, 73×27 ,5, Abdij van Tongerlo
– Lit.: De glans van Prémontré. Oude kunst uit witherenabdijen in de Lage landen (tent. cat.), Heverlee, 1973, p. 25 3, nr. 193.
C. Schut (1597-1655) en D. Seghers (1590-1661) toegeschreven
201. St. Anna en Maria in een bloemenkrans, 70×100, Galerie Hoogsteder, Den Haag 1985.
A. Van Dyck (1599-1641)
202. Portret van Cornelis van der Geest, 37 ,5×32,5, National Gallery, Londen.
Lit. : G. MARTIN, o.c., nr. 52.
203. Rinaldo en Armida, 57×41,5, National Gallery, Londen.
– Lit.: G. MARTIN, o.c., nr. 877B.
J. Van Craesbeek (ca. 1601-1654/1662)
204. Kroegkrakeel, gemon. I.V. C.B., 54×65, Kon. Mus. voor Schone Kunsten, Antwerpen.
F. Ykens (1601-voor 1693)
205. Madonna met Kind in bloemenkrans, get., Christie’s Londen, 17 .11. 72, lot 138.
David II Teniers (1610-1690) en C. Saftleven, toegeschreven
206. Interieur van een landelijke herberg, 39,5×57 ,2, Christie’s Londen, 21.07 .89, lot 166 (met afb.).
J. Van Es (meester 1617-1666), get. IV :ES
207. Oesters met fruit, 68×103, Musée des Beaux-Arts, Rijsel, inv. 1912, nr. 964.
A. Brouwer (1605/6-1638)
208. Boeren in een herberg, 38,5×50,5, Kon. Museum, Kopenhagen, cat. 1946, nr. 101.
D. II Teniers (1610-1690)
209. Kaartende mannen in een herbergkeuken, 55 ,5×76,5, National Gallery, Londen.
– Lit.: G. MARTIN, o.c., p. 269, nr. 2600.
Kopie naar P.P. Rubens (1577-1640)
210. Meleager en Atalanta, Liverpool.
– Lit.: J.S. HELD, o.c., p. 9.
211. Madonna omgeven door cherubijnen, 64×49 ,5, Sotheby ‘s Londen, 15.02.89, lot 73.
Salomon de Bray
212. Maria Magdalena, 33×24,5, R. Valls Fine Paintings, Londen.
Anoniem
213. De bekoring van St. Antonius, 32×21, private verz., Warschau.
– Lit.: T. GRZYBKOWSKA, loc.cit.
214. Kalvarieberg, Klooster van de Grauwzusters, Lier (fig. 12).
Nicolaes Vrient
Na het overlijden van Michiel Vrient op 10 augustus 1637 en de liquidatie van diens atelier in 1638 zette zijn broer Nicolaes een eigen atelier op waartoe hij zelf het meesterschap als tafereelmaker verwierf.106 Hij leverde onder meer lijsten aan het sterfhuis van de schilder en kunsthandelaar Jan Snellinck ( 1639)107 en lijmde een paneel voor de kapel van de Antwerpse W ijntaverniers ( 1671-72).108 Ook voor de Venerabelkapel in de St. -Jacobskerk lijmde hij een paneel (1672-73).109 Pas in 1676-77 noteerde de St.-Lucasgilde zijn doodschuld.110 Op menig paneel wordt een merk aangetroffen dat veel overeenkomst vertoont met dat van Michiel Vrient, maar samengesteld is uit de letters N en V, de initialen van zijn broer Nicolaes. Geen van deze schilderijen schijnt een datering in de periode dat Nicolaes bedrijvig was in de weg te staan.
Gemerkte panelen :
P.P. Rubens (1577-1640)
215. Allegorie van de overvloed, 65×44,5, E.V. Thaw en Co, New York.
– Lit.: J.S. HELD, o.c., 1, p. 9 en cat. nr. 274.
216. Allegorie van de gerechtigheid, 6Sx44,5, E.V. Thaw en Co, New York.
– Lit.: J.S. HELD, o.c., 1, p. 9 en cat. 273.
Omgeving van P.P. Rubens (1577-1640)
217. Leeuwenjacht, 43,8×62, Masjona Gallerie, Oslo, inv. 1399.
– Lit.: J.S. HELD, o.c., p. 633, cat. A17, pl. 486.
C. De Vos (1584-1651)
218. Damesportret, Kon. Mus. voor Schone Kunsten, Gent, inv. nr. 1920.
A. Adriaenssen (1587-1661)
218. Stilleven met vis, 45×64, Hallwylska Sammlingen, Stockholm.
Lit. : Hallwylska Sammlingen. Beskrif vande Fortcckning. Grupp XXXII, Stockholm, 1930, 1, p. 310-311, nr. B135.
F. Wouters (1612-1659/60)
219. Nimf en verrast door saters, 43,3×58,1, N ational Gallery, Londen.
– Lit.: G. MARTIN, o.c., nr. 1871.
J. van Craesbeeck (1605 of 06-vóór 1662)
220. Elegant gezelschap in een kunstkamer, 55×76,5, Dorotheum, Wenen, 15.10.89, lot 563.
J. Asselyn
221. Landschap met ruiters, get. en ged. 1646, 55×70, Academia di San Luca, Rome.
Kopie naar P.P. Rubens (1577-1640)
222. Regenbooglandschap, Bayerische Staatsgemäldesammlungen (origineel ca. 1632-35).
– Lit.: H. VON SONNENBURG, o.c., afl. 2, 1979, p. 77-100.
Ambrosius Engelants
Panelen vertonen soms de verstrengelde initialen A en E (fig. 13), een merk dat niet voorkomt op de lijst van december 1617. De liggeren van de Antwerpse St.-Lucasgilde signaleren twee tafereelmakers wiens namen aan deze initialen beantwoorden: Ambrosius Engelants (of Ingelant) en Adriaen van Eyckeloy. Van Eyckeloy ging in de leer bij Lambrecht Steens in 1617-13111 maar bracht het schijnbaar nooit tot meester. Ambrosius Engelants daarentegen verwierf het meesterschap in 1625.112 Enkele jaren later werkte hij in vaste dienst van de schilder en schilderijenkoopman Lucas Floquet.113
Gemerkte panelen:
Kopie naar P.P. Rubens (1577-1640)
223. H. Familie, 94×74, verz. L. Tersago, Brussel.
Anoniem
224. Aanbidding der Koningen, Kunsthandel L. Avonds, Antwerpen 1987 (fig. 13).
Zie ook: R. MARIJNISSEN, o.c., p. 67 (afbeelding van het merk in spiegelbeeld).
Niet geïdentificeerde meesters
Meermaals werden op panelen met de guts ingesneden zespuntige sterren, de initialen BND, VHB, FH, een merk bestaande uit drie in elkaar gevlochten cirkeltjes of een cirkeltje met daarin een kruisje met geslingerde armen aangetroffen. De auteurs ervan konden tot nu toe evenwel niet geïdentificeerd worden.
MEESTER MET DE STER
H. Van Balen (1575-1632) toegeschreven
225. 0.-L.-V.-Hemelvaart, 69,2×48,3, private verz., Brussel.
P 226. Leeuwenjacht, 74×105, National Gallery, Londen.
– Lit.: G. MARTIN, o.c., nr. 583. .P. Rubens (1577-1640)
A. Adriaenssen ( 15 87-1661) of Osias Beert (?-1624) toegeschreven
227. Stilleven met oesters, Narodni Galerie, Praag.
– Lit.: Flämische Meister des 17. Jhrhd., cat. 1955, nr. 1.
228. Stilleven met vissen, 30×40, Palais des Beaux-Arts, Valenciennes, cat. 1931 , nr. 22.
D. II Teniers (1610-1690)
229. Landschap met boeren, gesigneerd, 28,lx40,3, verz. C.L. David, Kopenhagen.
230. Genretafereel in een kasteel.
– Lit.: M. SCHUSTER-GAWLOWSKA, o.c., p. 247, afb. 19 en 40.
J. Van Hulsdonck
231. Stilleven, Philips Londen, juni 1989, lot 3 3.
F. III Francken, gesigneerd
232. Gezelschap, 40×67 ,5, Residenzgalerie, Salzburg, inv. 28.
G. 1 Peeters (1612-1653) toegeschreven
233. Ijsvermaak, 51×63, Kasteel Rosenborg, Kopenhagen.
C.J. Van der Lamen (?)
234. Jezus en de Samaritaanse vrouw, 73×105, Stedelijke Musea, Leuven, inv.S/21/L.
– Lit.: B. CARDON, art. cit., nr. 2.24.
Anoniem
235. Christus’ kleed afgenomen, 55×74,5, Alte Pinakothek, München, inv. nr. 5050.
236. Vrolijk gezelschap in een landhuis, 39×57, Nivaagaard collection, Dene marken (fig. 14). (Victorijns?), cat. 1922, nr. 42.
237. Marine, 41,5×71, Stedelijke Musea, Leuven, inv. nr. S/120/0.
238. Bespotting van Christus, 58×47, private verz., Heverlee.
MEESTER NDB
David II Teniers (1610-1690)
239. Kroegtafereel, Kon. Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, inv. nr. 345.
MEESTER VHB
P. Lisaert (?-1630) toegeschreven
241. Het Laatste Oordeel, 70xl,54, Musée des Beaux-Arts, Dijon, cat. 1929, nr. 148 (draagt ook de A).
240. H. Familie met St. Anna, ca. 30xca. 20, verzameling H.F. Waasmunster (fig. 15).
242. Maria met Kind, Jezus en Elisabeth met Sint-Jan, kunsthandel (fig. 16).
MEESTER VH
J. Davidsz. De Heem (1606-1684) – Lit.: B. CARDON, art. cit., p. 38.
243. Vruchtenstilleven, 33×48,9, National Gallery of Canada, Ottawa, inv. nr. 28.140.
MEESTER MET DE DRIE CIRKELS
J. Van Hulsdonck
244. Stilleven met fruit in een porcelijnen kom, 46×54, Philips Londen, 5 .12. 89.
Anoniem
245. Kruisafneming, 92×123.
– Lit.: Passie (tent. cat.), Hasselt, 1988, nr. 85.
MEESTER MET KRUISJE IN EEN CIRKEL
Anoniem
246. Annunciatie, 70×105,5, Stedelijk museum, Diest.
– Lit.: B. CARDON, art. cit., p. 53.
MEESTER MET EEN KRUISJE ZONDER CIRKEL
J. II De Momper (1564-1635) en J. I Brueghel (1568-1625)
247. Bergachtig landschap, 58,5×105,5, Louvre Parijs, inv. nr. MNR-418.
Anoniem
248. Ecce Homo, Abdij van Averbode.
– Lit.: Historische schoonheid van Averbode (tent. cat.), Averbode, 1973, p. 81 , nr. 2 8 .
Zie ook: R.H. MARIJNISSEN, op. cit., p. 67, afbeelding.
BIJLAGE
Reglement op het maken en merken van lijsten en panelen voor het schrijnwerkersambacht. 11 december 1617.
copia
Wij Hendrick van Varick, riddere, borghgrave van Brussel, heere van Bouwel, Olmen etcetera, schouteth van Antwerpen ende marckgrave slants van Rijen, borgemeesteren, schepenen ende raedt der selver stadt, maecken condt ende kenlijck allen den genen die dese letteren selen sien oft hooren lesen dat alsoo de dekens, oudermans ende gemeijne supposten vande schrijnwerckers ambachte deser stadt ons bij requeste hadden te kennen gegeven hoe dat over aller menschen gedenckenisse hun toegelaeten is geweest te maecken lijsten, panneelen, aultaeren, sepulturen, spiegelcassen ende diergelijcke wereken, hoe wel zij onder de gulde van Ste. Lucas noijt en hebben geresorteert ende nochtans t’hunder kennisse gecomen was dat die van de selve gulde, met hun gevuecht den ouderman vande tafereelmaeckers aen ons hadden versocht dat niemant eenige panneelen en soude voordaen mogen doen witten ende vut sijnen huijse doen ten waere de selve eerst ende vooral hadden gevisiteert ende gebrantteeckent geweest bijden ouderrnan van hunnen ambachte midtsgaders andere verscheijden poincten waer dore hun supplianten dochte datmen hun wilde subiect maecken aen die vande Ste. Lucas gulde midtsgaders stoornisse ende verboth van niet te mogen maecken panneelen ende lijsten alsvore hebben aen ons versocht gehouden ende gemaintineert te worden in hunne oude possessie ende dat insgelijcx bij particuliere ordonnantie hun soude worden geordonneert tgene men tot voorderinge ende dienste vanden ambachte vande taeffereelmaeckers, midtsgaeders omme beter ende getrouwer werck te hebben, hadde gestatueert, bereet wesende tselve punctuelijck t’onderhouden. requeste alsoo wij hadden gestelt in handen vande commissarisen gecommitteert geweest hebbende tot het concipieren ende maecken vande ordonnantie op heden oock bij ons vutgegeven aengaende den taeffereelmaeckers. Soo ist dat der selver rapport gehoort ende alles gestel t in rijpe deliberatie van raede, wij hebben geordonneert ende gewillecoort, gelijck wij ordonneren ende willecoren midts desen dat de navolgende pointen raeckende d ‘maecken vande lijsten ende panneelen punctuelijck bij hun sullen worden onderhouden op de penen naer gespecificeert:
1. Inden iersten dat egeene schrijnwerckers en sullen vermogen eenige gelijmde panneelen tsij groot oft cleijne vut hennen huijse ~e mogen laeten gaen ten zij de selve ierst ende voor al gevisiteert ende gebrantteeckent sijn bijden deken vanden selven ambachte op dat men mach versekert wesen dat inde voorschreven panneelen noch speek noch vier noch witten noch rooden wormen in en is op de pene van tweelff guldens voor ieder panneel.
2. Item oft gebeurden dat int visiteren vande voorschreven panneelen den deken eenige bevonde daer speek, vier, witten oft rooden worme inne waeren, sal den eijgenaer vande selve pannelen sonder contradictie moeten toestaen dat die op stonden aen bijden voorschreven deken worden gebrooken.
3. Ende soo verre hij bevonde eenige panneelen die geen drooch hout en waeren sullen van gelijcken niet mogen gebrantteeckent worden. 4. Item sal voortaen elck schrijnwercker gehouden wesen opde lijsten ende panneelen bij hem gernaeckt te slaen sijn merck opde pene van drije guldens.
5. Ende soo verre men naermaels bevont eenige panneelen gewit die niet behoorlijck gewerdeert, gebrantteeckent ende geteeckent en waeren, sullen de selve wesen verbeurt ende connende den deken achterhaelen den genen die de selve sonder voorgaende visitatie sal hebben doen witten, sal alsulcken persoon verbeuren de pene van tweelff guldens hier boven geruert ende den witter gelijcke tweelff guldens van wat qualiteijt hij oock soude mogen wesen, tsij man oft vrouwe.
6. Men verstaet nochtans dat niemant en sal mogen maecken eenige wercken eenichssints den taeffereelmaeckers aengaende ten zij hij ierst ende voor al sal hebben gedaen de groote proeve vande schrijnwerckers ambachte ende vrije meester gepasseert en niet den genen die maer alleen en sullen hebben gecocht het cleijn oft halff ambacht opde pene van vier pont Vlems telcker reijse.
7. Item omme voorder bedroch te schouwen sullen voortaen sekere maeten van panneelen opde camere vanden voors. ambachte gebrocht ende bewaert worden, naementlijck de naervolgende maeten te wetene:
De maten diemen noempt ordinarisse als dosijn wercken
van sessentwintich stuivers
van guldens
van acht stuivers
van stooters
ende vanden halven stooter
8. Alles op dat alle panneelen op haere sekere ende behoorlijcke deuchde ende maete souden gevrocht worden.
9. Item voort geordonneert dat den schrijnwerckers niet en sullen vermogen de cnechten vande taeffereelmaeckers opte setten ende te emploijeren gelijck van gelijcken de tafereelmaeckers niet en sullen vermogen t’onderhueren ende optesetten de cnechten vande schrijnwerckers opde pene van tweelff guldens t’elcker reijse.
10. Item selen de voorschreven schrijnwerckers egeene lijsten vermogen te maecken van bueckenhout dan alleen de neuse ende binnenlijsten opde verbeurte van sesse guldens ende nopende aultaer taeffels, sepulturen oft diergelijcke groote wercken selen gehouden sijn de selve van goetgevich wageschot te maecken sonder eenich buecken oft weeck hout daer inne te brengen oft verbesigen opde pene van tweelff guldens.
11. Ende want daegelijcx geschieden sal dat door het visiteren ende branden vande panneelen de dekens ofte oudermans dickwils beletselen selen hebben ende om tgene voorschreven is vut hunnen huijse dickwils moeten gaen, soo ist dat in consideratie van dien hun toegevuecht sal worden voor het visiteren ende branden van elck dosijn panneelen, wesende van sessentwintich stuijvers tot guldens mate inclus, twee stuijvers ende van het dosijn acht stuijvers maeten ende andere van leegeren prij se eenen stuijver. Ende soo verre dat iemant maer drije, vier ofte vijff panneelen begeert gevisiteert te hebben, sal de selve mogen draegen ten huijse vanden deken om aldaer gevisiteert te worden ende sal in sulcken gevalle gestaen midts gevende bij proportie alsvore.
Begeerende ende ordonnerende wel expresselijck dat een jegelijck vande supposten ende dekens vanden schrijnwerckers nu ende bi tijden wesende schuldich ende gehouden sullen wesen dese jegenwoordige ordonnantie in alle haere poincten ende clausulen te observeren ende hen daernaer punctuelijck te reguleren opde penen hier boven verhaelt, behoudelijck altijts ons ende onse naercommers in officie wesende hier inne te mogen toevuegen, affnemen, interpreteren, meerderen, minderen ende veranderen sulcx als ons oft hen bij tijden duncken sal geraeden ende oirboirlijck te wesen. Sonder argelist, in kennisse der waerheijt hebben wij Henrick van Varick voorgenoempt onsen eijgen segel, ende wij borgemeesteren, schepenen ende raedt boven genoempt, den segel ter saecken deser stadt aen dese jegenwoordige doen hangen int jaer ons heeren alsmen schreeff duijsent sessehondert ende seventhien elff daegen inde maendt van december ende was onderteeckent: G. v. Wens.
SAA., G. & A., 4335, f° 78v°-8lv°.
[1] J. MOLANUS, De historie SS. Imaginum et Picturum. Pro vero sarum usu contre abusus. Libri Quator, Leuven, 1594, uitgeg. en geann. door J.N. PAQUOT, Leuven, 1771, p. 203.
[2] J. VAN BRABANT, Rampspoed en restauratie. Bijdrage tot de geschiedenis van de uitrusting en resteuretie der Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, Antwerpen, 1974, passim. 193
[3] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, De Liggeren en andere historische archiven der Antwerpsche St.-Lucasgilde, Antwerpen-Den Haag, 1872, dl. 1, p. 144, 154, 156, 181, 182, 199 en 226.
[4] Met dien verstande dat er geen afzonderlijke merken voor houtwerk en polychromie in gebruik waren. Normaliter vertonen panelen het burchtmerk met handjes als kwaliteitsmerk voor het hout.
[5] STADSARCHIEF ANTWEROEN, Gilden en ambachten, 4336, losse stukken en 4346, niet gefolieerd.
[6] Zie noot 11.
[6bis] De schrijnwerkers behoorden te Antwerpen duidelijk niet tot de St.-Lucasgilde, zoals beweerd door M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, Merques de cotporetions, poinçons d’atelier et autres met ques apposées sur les supports de bois des tableaux et des retables sculptés flamands. Essai de documentation à pertit des collections polonaises, in Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1989, p. 218.
[7] Antwerpsch archievenblad, 1 °r., 20, p. 51-52 (30 januari 1477). Het reglement werd herhaald op 15 juni en 23 juli 1478 (lb., 1 °r., 21, p. 75-76 en 80-81).
[8] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Gilden en ambachten, 4335, f° lr°-6v°, art. 21.
[9] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Gilden en ambachten, 4335, f° 14v°-l6r° en 4869, f° llv°-13v°.
[10] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 710, f° 32r°-v.
[11] Het exemplaar voor de St.-Lucasgilde bleef, voor zover ons bekend niet bewaard. Dat van de schrijnwerkers is in meerdere afschriften voorhanden: STADSARCHIEF ANTWERPEN, Gilden en ambachten, 4003, f° 88v°-92r°; 4334, f° 60v°-62v°; 4335, f° 78v°-8lv°; 4575, nr. 6.
[12] F. PRIMS, Het altaar van den Jongen Handboog, in Antwerpiënsia. Losse bijdragen tot de Antwerpsche geschiedenis, 12, 1938 (1939), p. 323 en H. VLIEGHE, Het altaar van de Jonge Handboog in de 0.-L.-Vrouwkerk te Antwerpen, in Album amicorum J.G. Van Gelder, Den Haag, 1973, p. 342-350
[13] F. PRIMS, Het altaar der wijntaverniers, in Antwerpiënsia. Losse bijdragen tot de Antwerpsche geschiedenis, 13, 1939 (1940), p. 427-433 en J. VAN BRABANT, o.c., p. 38.
[14] F. PRIMS, Het altaar van de hoveniers, in Antwerpiënsia. Losse bijdragen tot de Antwerpsche geschiedenis, 13, 1939 (1940), p. 337-343; C. VAN DE VELDE, De Aanbidding der Herders van Frans Floris, in Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, 1961, p. 69 en J. VERV AET, Catalogus van de altaarstukken uit de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Antwerpen en bewaard in het Koninklijk Museum, in Idem, 1976, p. 209-211.
[15] E. GEUDENS, Het hoofdambacht der meerseniers, 4, Antwerpen, 1904, p. 86.
[16] 16 Daniël Arents, schrijnwerker afkomstig uit Dendermonde, verkreeg het poorterschap van Antwerpen op 26 juli 1577: STADSARCHIEF ANTWERPEN, Vierschaar, 151, sub dato, en P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 286 (1583) als Danel Arons.16
[17] E. POFFE, De gilde der Antwerpsche schoolmeesters van bij haar ontstaan tot aan hare afschaffing, Antwerpen, 1895, p. 22.
[18] Zie o.m. STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 1329, f°93 (24 april 1572); Certificatieboeken, 38, f° 13v° (27 september 1577); Notariaat, 528, f° llr°-13r° (1586).
[19] J. VAN DAMME, Otmeei van Ommen en zijn nageslacht (in voorbereiding).
[20] J. VAN ROEY, Het Antwerpse geslacht Van Haecht (Verhaecht). Tafereelmakers, schilders, kunst-handelaars, in Miscellanea Jozef Duvetger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis der Nederlanden, Gent, 1968, dl. 1, p. 217.
[21] Zie verder.
[22] Franchois Gast werd in 1566-67 als schrijnwerker gelast met het verwijderen van het kolveniersaltaar uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk, uit vrees voor de beeldenstormers: F. PRIMS, Het altaar der kolveniers, in Antwerpiënsia. Losse bijdragen tot de Antwerpsche geschiedenis, 13, 1939 (1940), p. 304. Hij bekleedde meermaals voorname functies in het schrijnwerkersambacht: deken van 1549 tot 1552, ouderrnan in 1533 en busmeester in 1547. Michiel Gast leverde in 1588 een gestoelte voor de buildragers en cordewagenkruiers in dezelfde kerk (J. VAN DAMME, Bijdrage tot de studie van de Antwerpse schrijnwerkers, hun ambacht en hun werk tijdens het corporatief stelsel, onuitgeg. lic. verh., Leuven, 1985, dl. 2, p. 109); P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 128, 292, 306 en 341.
[23] Ons is enkel het geval bekend van Lenaert Clinckenborch die in 1614 twee lijsten en twee deuren van een schilderij naliet (E. DUVERGER, Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw. 1600-1617, (Fontes Histotiee Artis Neerlandicae. Bronnen voor de kunstgeschiedenis van de Nederlanden, 1), 1, p. 313-314). Op hetzelfde atelier bevond zich echter ook de meesterproef van zijn zoon Abraham, meester in het schrijnwerkersambacht sinds 1608-09 (STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3364, niet gefolieerd), en ook precies in 1614 in de Sint-Lucasgilde als schrijnwerker ingeschreven (P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl., p. 505, 508 en 513).
[24] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Gilden en ambachten, 4335, f° 83v°-86v°.
[25] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3364, niet gefolieerd.
[26] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Proceszakjes, 07122.
[27] Zij komen ‘Nel voor in de administratie van Jan II Moretus als deken van de gilde in 1616-17: Boek gehouden door Jan Moretus II, als deken der St.-Lucasgilde (1616-1617), (Uitgaven van de Maatschappij der Antwerpscbe bibliophilen, 1), Antwerpen, 1878.
[28] Zie de verder volgende lijsten onder de nrs. 1, 9, 89, 90, 171-181, 186 en 241 en E. VAN DAMME, De polvchromie van gotische houtsculptuur in de Zuidelijke Nederlanden. Materialen en Technieken, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 44, 35), Brussel, 1982, p. 170-171.
[29] Een kerkinterieur in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Brussel, inv. nr. 4487, draagt vooraan op een opvallend weergegeven grafsteen de datum 1613. O.i. betreft het geen datum voor het schilderij zelf maar heeft die enkel betrekking op de grafsteen. Op gelijkaardige wijze mag het opschrift op een damesportret toegeschreven aan Cornelis de Vos «Aetatis suae 57 anno 1613>> niet als datering voor de uitvoering van het portret beschouwd worden. Tenslotte bleek bij nazicht dat de signatuur 16MR16 (M. Rijckaert) op een paneeltje uit het Museum Bredius, Den Haag, niet oorspronkelijk is. (Zie lijst van gemerkte panelen nrs. 9, 122 en 125).
[30] Antonette Wiael, weduwe van Hans van Haecht, schilder, tafereelmaker en schilderijenkoopman ( + 1621), zette na het overlijden van haar echtgenoot blijkbaar diens zaken verder. De inventaris opgemaakt bij haar overlijden (1627) vermeldt onder meer tachtig onafgewerkte panelen achtstuiversmaat en zesendertig onafgewerkte lijsten van dezelfde maat: E. DUVERGER, o.c., 3, p. 30-62.
[31] ANTWERPEN, OUD ARCHIEF ST.-LUCASGILDE, 99 (83*) en 103 (81 *); STADSARCHIEF ANTWERPEN, Processen, A566.
[32] Bewijs daarvoor is dat in minstens één geval de letter A dankzij radiografie onder de witsellaag teruggevonden kon worden: H. VON SONNENBURG, l.c.
[33]STADSARCHIEF ANTWERPEN, Weesmeesterskamer, 482, f° 59r°-73v° en 688, f°220r° -313r°.
[34] Zie o.m. STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3450, f° 116r°-ll8v° (16 juni 1616).
[35] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 359; dl. 2, p. 89 en STADSARCHIEF ANTWERPEN, Weesmeesterskamer, 688, f° 220r°.
[36]P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 515 en 523. Boek gehouden … , p. 18 vermeldt terecht : Hans Claessens, tafereelmaker, Machils sone: op Vleminckvelt ( 1616-17).
[37] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 588 (doodschuld).
[38] Bij het opmaken van deze en volgende lijsten konden wij rekenen op de bereidwillige medewerking van J. Wadum (Kopenhagen) en velen, te talrijk om op te noemen die ons de hun bekende merken signaleerden. Het was ons binnen het kader van deze bijdrage evenwel niet mogelijk alle gegevens die zij ons verstrekten of nog minder de talrijke toeschrijvingen op hun geldigheid. Deze lijsten zijn dan ook enkel bedoeld als basismateriaal voor verder onderzoek.
[39] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 255 en 562. Zie ook STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3357, sub 29 maart 1611 (testament); 3492, sub 20 november 1614 (als schatter van de inboedel van tafereelmaker Michiel Claessens) en Schepenregisters, 354, f” 494r° (1578); 366, f° 369r°-v° en 735v° (1581); 380, f° 64r° (1584); 439, f° 167r° (1600); 447, f° 48r° (1602);451, f° 27v° (1603) en Notariaat, 1173, f” 174r°-v° (1583) i.v.m. immobiliëntransacties.
[40] Zie noot 20.
[41] P. VISSCHERS, Iets over Jacob Jonghelinck, metaelgieter en penningsnijder, Octavio van Veen, schilder, in de XVIe eeuw; en de gebroeders Collyns de Nole, beeldhouwers, in de XVe, XVIe en XVIIe eeuw, Antwerpen, 1853, p. 45 en 47 en P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 332-333. Het is niet duidelijk of Hans van Haecht in 1616 voor het hoofdaltaar van de kerk van Hoboken enkel een paneel leverde ofdat hij in zijn kwaliteit van kunsthandelaar een schilderij bezorgde: W. VAN BLADEL, Acht eeuwen geschiedenis van de parochie Hoboken en van de Zwarte God, Hoboken, 1980, p. 87, 93 en 97.
[42] A. MONBALLIEU, P.P. Rubens en het «Necbtmeel» voor St.-Winoksbergen (1611), een niet uitgevoerd schilderij van de meester, in Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, 1965, p. 18. Zie ook E. DUVERGER en H. VLIEGHE, David Teniers der Aeltere. Bin vergessenet Flämischer Nachfolger Adam Elslieimers, Utrecht, 1971, noot 67.
[43] Zie noot 20.
[44] E. DUVERGER, o.c., dl. 1, p. 252, 38 5 en 482.
[45] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 409, 466 en 469.
[46] Boek gehouden door Jan Moretus II … , p. 24
[47] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, p. 24. o.c., dl. 1, p. 425, 433, 445, 456, 457 en 486.
[48] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat , 3372, sub dato en Schepenregisters, … , f° 491 r°.
[49] R. VAN PASSEN, Geschiedenis van Edegem … , p. 363-364.
[50] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 2, p. 117 en 122.
[51] Lijst van gemerkte panelen nrs. 58-59.
[52] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 2, p. 215 en 220.
[52bis]Eén zulk merk werd ons gesignaleerd. We beschikken echter niet over de nodige gegevens om hier op te nemen.
[53] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 270, 326, 379 en 488.
[54] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 452, 493, 531en547.
[55] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 638.
[56] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 236. Zie ook p. 303 en 355 als glazenmaker. Wellicht was hij zelf de zoon van de beeldsnijder Peeter Vernyen (zie o.m. STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 2930, p. 44 (1542)).
[57] Boek gehouden door Jan II Moretus … , p. 22.
[58] 58 STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3379, sub 3 november 1625
[59] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 498, 500 en 531.
[60] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 455.
[61] E. DUVERGER, o.c., dl. 1, p. 267.
[62] Boek gehouden door Jan II Moretus … , p. 17.
[63] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3365, sub 22 juni 1611
[64] R. MARIJNISSEN, Schilderijen. Echt-Fraude-Vals, Brussel-Amsterdam, 1987, p. 67 geeft wel de afbeelding van een merk bestaande uit de initialen L en H.
[65] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 484 en 488-489.
[66] Zie noot 33.
[67] Zie noot 31.
[68] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 2920, p. 37.
[69] Mededeling J. Wadum, Kopenhagen.
[70] Lijst van gemerkte panelen nr. 111.
[71] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 395, 401 en 599.
[72] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Processen, Al004.
[73] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3363, sub dato. Niet te verwarren met de tirnmerman Hans van Beemen (zie o.m. STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3366, sub 9 maart 1612).
[74] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3374, sub 20 mei 1620 en 3378, niet gefolieerd, sub 1624.
[75] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3372, sub dato.
[76] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3378, niet gefolieerd, sub 1624. Hij woonde daar reeds in 1616-17: Boek gehouden door Jan II Moretus … , p. 20.
[77] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Gilden en ambachten, 4338, niet gefolieerd, als Hans Soeners alias Vleennicx, zoon van de meester Timmerman Adriaen van Herentals.
[78] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Processen, supplement 1648, niet gefolieerd. Hij verklaarde bij die gelegenheid 37 jaar oud te zijn. In 1613 zou hij evenwel beweren 41 jaar oud te zijn: STADS-ARCHIEF ANTWERPEN, Gilden en ambachten, 4339, niet gefolieerd.
[79] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Weesmeesterskamer, 567, f° l90r -208v° (sterfhuisinventaris d.d. mei 1628).
[80] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3364, niet gefolieerd. Hans Hoeners had als knecht onder meer Peeter van Herentals. STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 1342, f° 113r°•
[81] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 1342, f° 113r°.
[82] Zie noot 75.
[83] M. ROOSES, Geschiedenis van de Antwerpsche schilderschool, dl. 2, Gent-Antwerpen, 1880, p. 127-128.
[84] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 455, 531 en 559.
[85] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 455, 531 en 559.
[86] Zie noot 26.
[87] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 505, 509, 532 en 677; Boek gehouden door Jan Il Moretus … , p. 56.
[88] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 426.
[89] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Weesmeesterskamer, 543, f” 446r°-484v° (inventaris van het sterfhuis).
[90] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 625.
[91] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Schepenregisters, 583, f° 150r°-15lr°. Reeds in 1616-17 woonde Philips in de St.-Anthonisstraat: Boek gehouden door Jan II Moretus … , p. 20.
[92] STADSARCHIEF ANTWERPEN, weesmeesterskamer, 932, f” 89r°-102v° (inventaris van het sterfhuis).
[93] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Schepenregisters, 751, f° 399v°-40lr°.
[94] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 2, p. 268 en 293. Zie omtrent hem ook STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 354 (1626) (testament) en Privilegekamer, 2924, p. 60 (1643).
[95] Lijst gemerkte panelen nrs. 132 en 134.
[96] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 273, 287, 303, 339, 368 en 448. Zie ook E. DUVERGER, o.c., dl. 1, p. 83, 84 en 147; STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3369, sub 19 juni 1615 en Schepenregisters, 358, f° 3lr° (1579).
[97] Het testament van Peeter Kerbosch Peeterssone, bedlegerig, werd op die datum verleden (STADSARCHIEF ANTWERPEN, Notariaat, 3511, sub dato). Het was dus niet voor Peeter I dat anno 1626-27 doodschuld werd betaald zoals gesuggereerd in de uitgave van de liggeren (P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 638).
[98] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 385 en 399.
[99] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 625, 632 en 662.
[100] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 1, p. 433, 505, 509 en 570.
[101] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Weesmeesterskamer, 482, f° lr°-15v° (inventaris van het sterfhuis d.d. april 1621).
[102] G. GEPTS, Tafereelmaker Michiel Vriendt, leverancier van Rubens, in Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, 1954-60, p. 83-87 en E. DUVERGER, art. Vrindt, Michiel, in Nationaal biografisch woordenboek, 7, Brussel, 1977, kol. 1030-1036.
[103] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Weesmeesterskamer 695, f° 152r°-167v° (sterfhuisinventaris).
[104] Zie noot 102 en H. LEEMANS, De Sint-Gummaruskerk te Lier, Antwerpen-Utrecht, 1972, p. 300.
[105] E. DUVERGER, art. cit.
[106] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. l, p. 426. Nicolaes is dus niet de zoon van Michiel, zoals beweerd door M. SCHUSTER-GA WLOWSKA, o.c., p. 225, noot 45.
[107] A. MONBALLIEU, Aantekeningen bij de schilderijeninventaris van het sterfhuis van Jan Snellinck, in Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, 1976, p. 253.
[108] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 2920, p. 282.
[109] STADSARCHIEF ANTWERPEN, Privilegekamer, 3066, 110.
[110] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 2, p. 456.
[111] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 2, p. 544.
[112] P. ROMBOUTS en Th. VAN LERIUS, o.c., dl. 2, p. 611.
[113] Zie noot 32.